De Eerste Kamer heeft op 27 mei de twee wetsvoorstellen aangenomen die leiden tot een versobering van de fiscaal aftrekbare pensioenopbouw per 2015. Het betreft de ‘Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioeninkomen’ en de ‘Novelle Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioeninkomen en het Belastingplan 2014′.
Hoofdlijnen wetsvoorstellen
Versobering in de tweede pijler
De versobering van pensioenen in de tweede pijler (pensioenopbouw in dienstbetrekking) heeft betrekking op de verlaging van het maximale opbouwpercentage voor pensioenen gebaseerd op het middelloonstelsel en het eindloonstelsel, een versobering van de pensioenopbouw via het beschikbare-premiestelsel en de aftopping van de pensioenopbouw op een loon van 100.000 euro. Op dit maximum pensioengevende salaris dient de AOW-franchise nog in mindering te worden gebracht, waardoor vanaf 2015 over maximaal circa 86.500 euro pensioen in de tweede pijler kan worden opgebouwd.
Verlaging pensioenopbouw
Het maximale opbouwpercentage voor middelloonregelingen wordt per 2015 verlaagd van 2,15 naar 1,875 en voor eindloonregelingen van 1,9 naar 1,657. Daarmee kan in 40 jaar tijd een pensioen worden gerealiseerd van 75 procent van het gemiddelde loon respectievelijk 67 procent van het eindloon. Een op een beschikbare-premiestelsel gebaseerd ouderdomspensioen is gericht op een pensioen dat na 40 (2014: 37 jaar) jaren opbouw niet meer bedraagt dan 75 procent van het gemiddelde pensioengevend loon op dat tijdstip. Voor pensioenen die in dienstbetrekking worden opgebouwd, ligt de pensioenrichtleeftijd op dit moment op 67 jaar en wordt voor de jaren daarna gekoppeld aan de levensverwachting. Waarschijnlijk wordt de pensioenrichtleeftijd per 1 januari 2016 al verhoogd naar 68 jaar.
Wijziging van minimale AOW-franchise
De wijzigingen per 1 januari 2015 op grond van beide wetsvoorstellen hebben ook effect op de hoogte van de fiscaal minimale franchise. Doordat dit niet expliciet is opgenomen in het wetsvoorstel maar rechtstreeks voortvloeit uit de wetsformulering, is dit aspect tot op heden onderbelicht gebleven.
Momenteel bedraagt de fiscaal minimale franchise voor eindloonregelingen, middelloonregelingen en beschikbare premieregelingen 100/70 x de enkelvoudige AOW voor gehuwden (2014: 100/70 x 9.414 euro = 13.449 euro). Vanaf 1 januari 2015 wijzigt dit als gevolg van eerdergenoemde aanpassingen in de maximale pensioennormen, waardoor voor middelloonregelingen en eindloonregelingen een verschillende wettelijk minimale franchise gaat gelden:
* Middelloonregelingen: 100/75 x de enkelvoudige AOW voor gehuwden. Op basis van de AOW-uitkering 2014 is dit 12.552 euro. Dit betekent dat voor middelloonregelingen de fiscale minimale franchise per 1 januari 2015 lager is dan de fiscaal minimale franchise voor 2014. Pas als de hoogte van de AOW-uitkering per 1 januari 2015 is vastgesteld, kan de fiscaal minimale franchise voor 2015 definitief worden berekend. Deze zal naar verwachting dus hoger zijn dan 12.552 euro maar nog altijd lager dan de huidige minimale franchise van 13.449 euro. Let bij een koppeling van de franchise in het pensioenreglement aan de fiscaal minimale franchise dus op de gevolgen.
* Eindloonregelingen: 100/66,28 x de enkelvoudige AOW voor gehuwden. Op basis van de AOW-uitkering 2014 is dit 14.203 euro. Dit betekent dat voor eindloonregelingen de fiscale minimale franchise per 1 januari 2015 hoger is dan de fiscaal minimale franchise voor 2014. Pas als de hoogte van de AOW-uitkering per 1 januari 2015 is vastgesteld, kan de fiscaal minimale franchise voor 2015 definitief worden berekend. Deze zal naar verwachting dus nog hoger zijn dan 14.203 euro.
* Beschikbare premieregelingen: beschikbare premieregelingen zijn afgeleid van een middelloonregeling en dienen de voor de middelloonregeling geldende fiscaal minimale franchise te hanteren. Indien er naast de beschikbare premiestaffel (spaardeel) een risico-partnerpensioen is verzekerd op basis van eindloon, moet voor de berekening van het risico-partnerpensioen ten minste worden uitgegaan van de franchise die behoort bij de eindloonregeling. In dat geval geldt voor het spaardeel en risicodeel dus een verschillende fiscaal minimale franchise. Het is uiteraard mogelijk om zowel voor het spaardeel als risicodeel uit te gaan van de franchise behorend bij een eindloonregeling, maar dan is het spaardeel niet fiscaal optimaal.
Aftopping pensioengevend salaris
Boven een inkomensniveau van 100.000 euro (vóór toepassing van de AOW-franchise) kan geen fiscaal aftrekbare pensioenopbouw meer plaatsvinden. Wel wordt het mogelijk voor het inkomen boven de 100.000 euro op vrijwillige basis te sparen via een netto lijfrente of netto pensioen. Dit betekent dat de premie-inleg wordt betaald uit het nettoloon. Deze premie-inleg is gemaximeerd op de premie die nodig is voor een aanspraak van 1,875 procent van het inkomen boven de 100.000 euro. Omdat over de premie-inleg al belasting is geheven, blijft de uitkering uit een netto lijfrente onbelast. De aanspraak van de netto lijfrente is vrijgesteld van belasting in box 3 van de inkomstenbelasting.
Versobering fiscale oudedagsreserve
De opbouwmogelijkheden voor een fiscale oudedagsvoorziening (FOR) voor ondernemers worden eveneens versoberd. Ondernemers kunnen in 2015 onder voorwaarden 9,8 procent (2014: 10,9 procent) van de winst maar maximaal 8.640 euro (2014: 9.452 euro) aan de FOR toevoegen. Het dotatiepercentage van 9,8 is geen vast gegeven maar kan variëren afhankelijk van de ontwikkeling van de pensioenrichtleeftijd.
Versobering in de derde pijler
De versobering van pensioenen in de derde pijler betreft een versobering van de opbouw aan een oudedagsvoorziening door middel van lijfrenten (via de verzekeraar of bank) die dienen als compensatie voor een pensioentekort in de tweede pijler.
De premie voor deze lijfrenten is volgens bepaalde normen en tot een bepaald maximumbedrag aftrekbaar. Per 2015 bedraagt het (maximum)premiepercentage over de grondslag van de derde pijler 13,8 procent (2014: 15,5 procent). De maximumpremiegrondslag in de derde pijler wordt ook afgetopt bij 100.000 euro (vóór toepassing van een franchise). Ook de formule waarmee rekening wordt gehouden met de pensioenopbouw in de tweede pijler -en waarmee de opbouwruimte wordt berekend in de derde pijler- wordt aangepast.
Waarborging verlaging pensioenpremie
Om ervoor te zorgen dat het lagere opbouwpercentage ook daadwerkelijk leidt tot lagere pensioenpremies zijn negen waarborgen afgesproken. Deze leiden er onder andere toe dat De Nederlandsche Bank (DNB) gaat toezien dat de hoogte van de premie op de juiste manier (in het belang van alle generaties) tot stand is gekomen. Als dat niet het geval is, heeft DNB de mogelijkheid om in te grijpen en een boete op te leggen met een maximum van één miljoen euro.
Netto lijfrente en netto pensioen
Voor het inkomen boven de 100.000 euro wordt – zoals hierboven al aangegeven – een netto lijfrente met box 3 vrijstelling geïntroduceerd. Deze netto lijfrente is op vrijwillige basis en kan worden uitgevoerd als derde pijlerproduct (lijfrente via een verzekeraar, bank of beleggingsinstelling) of onder voorwaarden als tweede pijlerproduct (pensioen via een pensioenfonds, verzekeraar of PPI). Voor netto pensioenen uitgevoerd door een pensioenfonds worden bij algemene maatregel van bestuur nog nadere voorwaarden gesteld. Het ziet er naar uit dat pensioenfondsen alleen netto pensioenen in de vorm van zuivere beschikbare premieregelingen zonder rendementsgaranties mogen aanbieden en dat eventueel hieraan gekoppelde risicodekkingen herverzekerd moeten worden.
Samenloop met wetsvoorstel financieel toetsingskader
Het kabinet heeft op 4 april 2014 het wetsvoorstel ter verbetering van het financieel toetsingskader (FTK) voor pensioenfondsen voor advies naar de Raad van State verzonden. Na het eerste pensioenakkoord in 2011 is het vooralsnog de bedoeling dat het nieuwe FTK per 1 januari 2015 van toepassing wordt. Het is gezien de huidige stand van zaken van het wetgevingstraject echter niet duidelijk of 1 januari 2015 nog steeds haalbaar is. Het wetsvoorstel beoogt het op te bouwen pensioen minder gevoelig te maken voor grote schokken op de financiële markten en brengt hiertoe wijzigingen aan in de Pensioenwet.
Vervolgstappen
Nu het wetsvoorstel definitief is, moeten sociale partners en pensioenuitvoerders snel aan de slag om de wijzigingen geïmplementeerd te krijgen. Dat is geen sinecure gezien de komende zomervakantie en korte resterende tijd tot 1 januari 2015. Een wijzigingstraject duurt normaal gesproken minstens 6 tot 12 maanden. Als u niet al begonnen bent met de wijzigingen, dan adviseren wij dit in ieder geval spoedig te doen.
Bron: Eerste Kamer, 27 mei 2014, nrs. 33610 en 33847.