Vennootschaps- en dividendbelasting

Tarieven

Het toptarief in de vennootschapsbelasting bedraagt 25%. Tot een belastbaar bedrag van € 245.000 geldt in 2021 een tarief van 15%. Op grond van het Belastingplan 2021 wordt deze eerste schijf in 2022 verlengd tot € 395.000. Op dit moment is nog niet bekend of het kabinet deze tariefstructuur ongemoeid wil laten.

Jaar 2021 2022
Opstaptarief 15% (belastbaar bedrag tot € 245.000) 15% (belastbaar bedrag tot € 395.000)
Toptarief 25% (belastbaar bedrag vanaf € 245.000) 25% (belastbaar bedrag vanaf € 395.000)

 

Tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel

In maart 2021 is een consultatiewetsvoorstel gepubliceerd dat beoogt om mismatches weg te nemen die ontstaan als gevolg van de toepassing van het Nederlandse ‘at arms length’ beginsel. Het voorstel komt erop neer dat slechts rekening mag worden gehouden met een neerwaartse aanpassing van de winst voor zover daartegenover bij de andere partij een corresponderende opwaartse correctie staat die wordt betrokken in een naar de winst geheven belasting. Eenzelfde mechanisme geldt als een vermogensbestanddeel wordt verkregen van een gelieerd lichaam. Als de waarde daarvan hoger is dan de overeengekomen of opgelegde verrekenprijs, mag die hogere waarde slechts worden geactiveerd voor zover bij de wederpartij een corresponderende verhoging wordt betrokken in een naar de winst geheven belasting. De regeling wordt ook van toepassing op vermogensbestanddelen die zijn verkregen in de periode van vijf boekjaren voorafgaand aan het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2022, de voorgestelde inwerkingtredingsdatum. In dat geval wordt de afschrijving die plaatsvindt vanaf het boekjaar 2022 berekend alsof de nieuwe regel reeds van toepassing was ten tijde van de verkrijging. De beginwaardering en eerdere afschrijvingen worden echter ongemoeid gelaten. De definitieve versie van het wetsvoorstel wordt vermoedelijk pas later dit jaar bij de Tweede Kamer ingediend.

ATAD II: belastingplichtmaatregel omgekeerde hybride lichamen

Op grond van de Tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD2) dient met ingang van 1 januari 2022 de belastingplichtmaatregel voor omgekeerde hybride lichamen te zijn geïmplementeerd. Deze belastingplichtmaatregel zal de vorm krijgen van een subjectieve belastingplicht voor Nederlandse samenwerkingsverbanden en naar buitenlands recht opgerichte entiteiten die kwalificeren als een omgekeerde hybride lichaam.

Een omgekeerde hybride lichaam is een naar Nederlands recht aangegaan samenwerkingsverband of een in Nederland gevestigd samenwerkingsverband dat voor belastingdoeleinden in Nederland als transparant wordt aangemerkt waarvan ten minste 50% van de stemrechten, kapitaalbelangen of winstrechten wordt gehouden door een aan dat samenwerkingsverband gelieerd lichaam en dat is gevestigd in een staat die het lichaam als niet-transparant beschouwt.

Indien het lichaam onder de maatregel valt, is het zelfstandig belastingplichtig en moet zelfstandig de winst worden berekend en aangifte worden gedaan voor de vennootschapsbelasting. Ook kan er inhoudingsplicht ontstaan voor de dividendbelasting en bronbelasting op rente en royalty’s.

Kwalificatie van buitenlandse rechtsvormen

Met de ‘Anti-Tax Avoidance Directive II’ (ATAD II) werd hybridemismatchwetgeving ingevoerd. Het gevolg was een groot aantal onnodige hybride mismatches, voornamelijk veroorzaakt door bepaalde specifieke elementen in het Nederlandse kwalificatiebeleid voor rechtsvormen. Het terugdringen van deze hybride mismatches vormde een belangrijke reden voor de in maart 2021 gepubliceerde internetconsultatie over de kwalificatie van buitenlandse rechtsvormen. Ook is voorgesteld om de open CV af te schaffen. Hiervoor wordt in bepaalde situaties in overgangsrecht voorzien. Daarnaast wil de wetgever een aanvullende methode invoeren voor de kwalificatie van buitenlandse lichamen in uitzonderlijke situaties. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de gewijzigde kwalificatieregels op 1 januari 2022 in werking zouden treden. Deze datum is echter inmiddels losgelaten. In antwoord op Kamervragen heeft de staatssecretaris van Financiën aangegeven het definitieve wetsvoorstel pas in de winter van 2021 bij de Tweede Kamer in te dienen. Tevens is duidelijk geworden dat de beoogde nieuwe fiscale definitie van het open FGR geen deel meer zal uitmaken van dit voorstel.

Temporele beperking verrekening voorheffingen met de vennootschapsbelasting (Sofina)

Om mogelijke strijdigheid met het EU-recht weg te nemen, wil de wetgever vanaf 1 januari 2022 de verrekening van dividendbelasting en kansspelbelasting met verschuldigde vennootschapsbelasting beperken. Naar verwachting zal de verrekening van voorheffingen beperkt worden tot de in een jaar verschuldigde vennootschapsbelasting, waarbij de mogelijkheid bestaat om de niet verrekende voorheffingen door te schuiven naar een later jaar.

Verliesverrekening Vpb

Op grond van het Belastingplan 2021 komen verliezen groter dan € 1 mln. vanaf boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2022 nog maar tot 50% van de belastbare winst voor verrekening in aanmerking. Het resterende verlies blijft beschikbaar voor verrekening in een later jaar. De aanpassingen gelden zowel bij voorwaartse als achterwaartse verliesverrekening en hebben en hebben ook gevolgen voor de verrekening van verliezen die zijn ontstaan in boekjaren die vóór 1 januari 2022. Daar staat tegenover dat verliezen die in boekjaren vanaf 1 januari 2013 zijn ontstaan in beginsel weer onbeperkt voorwaarts verrekenbaar worden. De carry-backtermijn blijft daarentegen een jaar.

 


Inkomstenbelasting

Tariefstructuur

In de loon- en inkomstenbelasting is effectief sprake van een tweeschijvenstelsel met een basistarief van circa 37% tot een box 1-inkomen van € 68.507 en een toptarief van 49,50% over het meerdere. Naar verwachting zal het basistarief in 2022 marginaal verlaagd worden (tot 37,07%) en blijft het toptarief ongewijzigd. Het maximale tarief waartegen aftrekposten zoals de hypotheekrenteaftrek, de ondernemersaftrek, de MKB-winstvrijstelling en de persoonsgebonden aftrek in aanmerking worden genomen daalt in 2022 daarentegen naar 40% (2021: 43%). Het is de bedoeling dat dit aftrektarief vanaf 2023 gelijk is aan het basistarief in box 1.

Jaar 2021 2022
Basistarief 37,10% (belastbaar bedrag tot € 68.507) 37,07% (belastbaar bedrag tot € 68.507)
Toptarief 49,50% (belastbaar bedrag vanaf € 68.507) 49,50% (belastbaar bedrag vanaf € 68.507)
Maximaal aftrektarief 43% 40%

Versobering zelfstandigenaftrek

Op grond van het Belastingplan 2021 wordt de zelfstandigenaftrek geleidelijk afgebouwd totdat deze in 2036 op € 3.240 uitkomt. In de jaren tot en met 2027 bedraagt de afbouw € 360 per jaar en 2028 eenmalig € 390. Vervolgens wordt de zelfstandigenaftrek in de jaren daarna met € 110 per jaar verminderd. In 2022 bedraagt de zelfstandigenaftrek nog € 6.310 (2021: € 6.670).

Toepassing eigenwoningregeling bij partners

De staatssecretaris heeft aangekondigd enkele wijzigingen in de eigenwoningregeling te willen doorvoeren om zo toepassing van de bijleenregeling en de aflossingsstand in partnerschapssituaties rechtvaardiger te maken en onbedoelde renteaftrekbeperkingen voorkomen. Verder wordt de eigenwoningregeling in situaties van overlijden vereenvoudigd. De achterblijvende partner wordt niet langer onnodig geconfronteerd met het eigenwoningverleden van de overleden partner. De voorgenomen wijzigingen zullen deel uitmaken van het pakket Belastingplan 2022 dat op Prinsjesdag bij de Tweede Kamer wordt ingediend. De beoogde inwerkingtredingsdatum is 1 januari 2022.

 


Loonheffingen

Werknemersopties

De wetgever heeft eerder dit jaar een internetconsultatie gepubliceerd waarin wordt voorgesteld om de fiscale behandeling van werknemersopties aantrekkelijker te maken voor start-ups en scale-ups. Probleem van de huidige systematiek is dat heffing plaatsvindt op het moment waarop de aandelenopties worden uitgeoefend, terwijl de verkregen aandelen op dat moment veelal niet kunnen worden verkocht. De voorgestelde regeling is een keuzeregeling. Indien de aandelen nog niet verhandelbaar zijn, kan de werknemer kiezen om belast te worden op het moment waarop de werknemer de aandelen kan verhandelen, dan wel het moment dat de werknemer de opties uitoefent. De aandelen zijn verhandelbaar op het moment dat eventuele vervreemdingsrestricties worden opgeheven. Het optievoordeel wordt uiterlijk vijf jaar na de verkrijging van de aandelen (bij beursgenoteerde ondernemingen) dan wel vijf jaar na de beursgang in de heffing betrokken. De huidige faciliteit voor ondernemingen met een S&O-verklaring wordt afgeschaft. De definitieve versie van het wetsvoorstel zal naar verwachting op Prinsjesdag worden ingediend. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2022.

Verruiming vrije ruimte werkkostenregeling

Wegens de COVID-19 pandemie is gedurende 2020 en 2021 de vrije ruimte in de WKR verhoogd van 1,7% naar 3% van de eerste € 400.000 van de loonsom van alle medewerkers samen. Voor het jaar 2021 moet deze verruiming nog worden gecodificeerd. Dat zal gebeuren in het Belastingplan 2022.

Gerichte vrijstelling thuiswerkvergoeding

De wetgever heeft aangekondigd een gerichte vrijstelling binnen de werkkostenregeling te willen introduceren voor vergoedingen en verstrekkingen in verband met thuiswerken door werknemers. Hierdoor kunnen werkgevers onbelast een vergoeding verstrekken aan hun personeel voor kosten die samenhangen met thuiswerken, zoals gas, water en licht en voedsel. Als de plannen doorgaan, hoeft de vrije ruimte in de werkkostenregeling in 2022 hiervoor niet meer aangesproken te worden. De exacte invulling van deze gerichte vrijstelling zal vermoedelijk op Prinsjesdag duidelijk worden.

 


Overdrachtsbelasting

De regering heeft aangekondigd dat de antimisbruikbepaling bij de startersvrijstelling in de overdrachtsbelasting wordt geherformuleerd. Het gaat daarbij met name om toepassing van de woningwaarde grens. Verder is aangekondigd dat een bepaling zal worden toegevoegd op grond waarvan rekening kan worden gehouden met onvoorziene omstandigheden bij toepassing van het hoofdverblijfcriterium.

 


Accijnzen

Accijnzen zijn indirecte belastingen op de verkoop of het verbruik van specifieke producten, zoals alcohol, tabak en energie. De inkomsten uit deze belastingen gaan geheel naar het land waar ze worden betaald. Sinds 1992 gelden er in de EU‑landen gemeenschappelijke regels ten aanzien van met name minimumtarieven, die ervoor zorgen dat overal in de EU op dezelfde manier en op dezelfde producten accijns geheven wordt. De bestaande EU-wetgeving omtrent accijnzen is aan modernisering toe onder meer om de huidige verstoringen op de interne markt te verminderen.

Een van de wijzigingen betreft modernere belastingregels voor alcohol. Zo wordt de tariefdrempel voor bier met een laag alcoholgehalte waarvoor verlaagde tarieven gelden verhoogd van 2,8% tot 3,5%. Bier met een alcoholgehalte tot 3,5% zal dus profiteren van verlaagde accijns. Dit zou brouwers moeten prikkelen tot innovatie met nieuwe producten. Daarnaast wordt het concept van de ‘kleine zelfstandige producent’ geïntroduceerd. Lidstaten kunnen verlaagde tarieven toepassen op wijn, bier, tussenproducten en andere gegiste dranken (bijv. cider) die in kleine hoeveelheden door kleine zelfstandige producenten zijn geproduceerd. Om de status van kleine zelfstandige producent te bevestigen moeten lidstaten een certificatiesysteem invoeren dat in alle lidstaten herkenbaar is. Tot slot worden de voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling van de accijnsregels op gedenatureerde alcohol in bijvoorbeeld schoonmaakproducten verduidelijkt.

Nederland moet de nieuwe regelgeving uiterlijk 31 december 2021 hebben geïmplementeerd in de nationale wetgeving.

 


Milieubelastingen

De wetgever heeft aangekondigd dat er in de energiebelasting een aantal wijzigingen komen. Onder meer wordt er een regeling getroffen waardoor een mogelijke dubbele heffing bij energieopslag zal worden voorkomen. Daarnaast zullen de voorwaarden voor toepassing van het verlaagde energiebelastingtarief voor walstroom worden aangepast.

21 september 2021