Omdat de categorie ‘overige bezittingen’ in box 3 uit veel verschillende bezittingen bestaat waar de rendementen van uiteen kunnen lopen, heeft het ministerie van Financiën onderzocht of met name deze categorie verder verfijnd kan worden in de huidige Overbruggingswet. Staatssecretaris Van Rij schrijft aan de Tweede Kamer dat definitieve keuzes over de verfijning later dit jaar worden gemaakt.

In de overbruggingsfase van box 3 tot aan de introductie van een nieuw stelsel sluit het forfaitaire rendement voor met name spaarders goed aan bij het werkelijk behaalde rendement. Dat is anders voor ‘overige bezittingen’. Van Rij wil voor enkele bezittingen het forfaitaire rendement dichter laten aansluiten bij het werkelijk behaalde rendement. Hij heeft in zijn brief de volgende opties geschetst:

De eerste optie is de aandelen in het vermogen van een reservefonds van een Vereniging van Eigenaren (vve) en het geld op een derdenrekening van een notaris in de categorie banktegoeden te plaatsen.

De tweede optie is het niet meer in de belastingheffing betrekken (defiscaliseren) van onderlinge vorderingen en schulden in box 3 die in een gezamenlijke aangifte worden verwerkt, waaronder verrekenbedingen tussen echtgenoten op basis van huwelijkse voorwaarden.

De derde optie is het creëren van een aparte categorie voor vorderingen, waardoor deze dan hetzelfde forfaitaire rendementspercentage krijgen als schulden. Hierbij wordt vooral gedacht aan vorderingen in de vorm van geld tussen natuurlijke personen.

De vierde optie is het opsplitsen van de categorie ‘overige bezittingen’ in meerdere categorieën, waaronder een aparte categorie voor effecten en voor onroerende zaken waarbij iedere categorie een eigen forfait krijgt.

Daarnaast wordt er nog onderzoek gedaan naar een aanvullende maatregel, namelijk het verhogen van de heffingskorting voor groene beleggingen.

 

Van Rij wil de eerste twee maatregelen in ieder geval omzetten in wetgeving. Deze opties zorgen ervoor dat de heffing al beter aansluit bij het werkelijk behaalde rendement. Bovendien zijn beide opties al toegezegd tijdens de behandeling van de Overbruggingswet box 3 vorig jaar in beide Kamers. Of de andere twee verfijningen doorgevoerd worden, wordt later dit jaar besloten.

Onroerend goed

Er wordt ook onderzocht hoe onroerend goed het beste belast kan worden bij een stelsel op basis van werkelijk rendement. Hierbij vindt Van Rij het belangrijk om oog te houden voor signalen van bijvoorbeeld particuliere beleggers in onroerend goed. Voor het belasten van onroerend goed wordt gekeken naar een combinatie van een aantal varianten.

 

Zo wordt er gekeken naar het belasten van de werkelijke inkomsten zoals huur, pacht en erfpachtinkomsten (canon). En naar het belasten van de waardeontwikkeling van onroerend goed, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen woningen en niet-woningen.

Er wordt daarnaast onderzocht of het mogelijk is om het eigen gebruik van onroerend goed dat in box 3 valt, te belasten. Een andere optie die bekeken wordt, is het belasten van onroerend goed, waaronder grond, als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) in box 1.

Er wordt ook onderzocht op welke termijn deze varianten eventueel in te voeren zijn, zodat ze mogelijk ook al kunnen gelden voor de overbruggingsperiode, de periode tot de nieuwe wet in 2027.

Het FD schrijft dat de bepaling van het fictieve rendement op aandelen en vastgoed een heet hangijzer blijft. Van Rij houdt vast aan meerjarige gemiddelden om de belastbare rendementen op effecten en vastgoed te bepalen.

 

Bron: Ministerie van Financiën/FD , 28-4-2023